Therapie helpt ook kinderen van vier tot acht jaar die last hebben van een angststoornis. Dat blijkt uit onderzoek van gezondheidszorgpsycholoog Cathy van der Sluis van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Zowel therapie die zich primair richt op de ouders, als cognitieve gedragstherapie voor de kinderen zelf verminderde angsten bij deze jonge kinderen, zo meldt de UvA.
Om meer zicht te krijgen op ontstaan, diagnostiek en behandeling van vroege angstproblematiek, richtte Van der Sluis zich op kinderen tussen de vier en acht jaar, een leeftijdsgroep die nog nauwelijks was onderzocht. Allereerst vergeleek ze de opvoedstrategieën van ouders van angstige met die van ouders van niet-angstige kinderen. De ouders van angstige kinderen bleken vaker te straffen als het kind z’n angst niet aanging, of hun kind toe te staan zijn angst niet aan te gaan.
Maar tot verbazing van de promovendus bleken die ouders ook vaker op een positieve manier hun kind te stimuleren zijn angst aan te gaan: ‘als je vannacht zonder nachtlampje slaapt, ben ik hartstikke trots op je.’ Van deze positieve bekrachtiging werd juist aangenomen dat het een effectieve manier is angsten te beperken. Dat verrassend resultaat maakt duidelijk dat wetenschappers de relatie tussen opvoedgedrag en angst nog niet helemaal begrijpen.
Vervolgens toetste Van der Sluis twee manieren om angststoornissen bij jonge kinderen te behandelen. De eerste aanpak richtte zich op de ouders. Zij leerden over angst bij hun kinderen en hoe ze die mogelijk onopzettelijk bekrachtigen. Daarnaast leerden ze opvoedvaardigheden om hun kind stapsgewijs bloot te stellen aan zijn angsten, door bijvoorbeeld gedachten mee te geven die konden helpen de angst aan te gaan. Daarnaast kregen ouders de tip mee een beloning te geven. Het tweede experiment richtte zich op de kinderen zelf. In acht sessies werd de kinderen uitgelegd hoe angst werkt, hoe ze er vanaf kunnen komen en welke gedachten ze daarbij kunnen aanspreken. Verder gingen de kinderen gezamenlijk één voor één de angsten aan.
Beide behandelingen bleken te helpen, de kinderen waren na afloop minder angstig. Daarnaast bleken beide methodes effect te hebben op opvoedgedrag van de ouders, ook wanneer de therapie zich primair richtte op de kinderen zelf. “Dat sterkt ons in de gedachte dat ouders met hun opvoeding niet alleen de angsten van hun kinderen beïnvloeden, maar dat kinderen met hun angstgedrag op hun beurt ook de opvoeding van de ouders beïnvloeden.”
Door: Redactie Nationale Zorggids