Alle kinderen in Nederland worden kort na de geboorte onderzocht op aangeboren afwijkingen. Tijdens hun derde en vierde jaar wordt het scherp zien gemeten, om een lui oog op te sporen. Een lui oog komt voor bij een op de dertig kinderen en moet voor het zesde jaar behandeld worden met afplakken en een bril. Daarnaast ondergaan kinderen tussen de zes maanden en drie jaar nog eens twee oogonderzoeken op het consultatiebureau, waarvan onderzoekers van Erasmus MC het nut betwijfelen. Dit meldt het Erasmus MC.
Frea Sloot, onderzoekster op de afdeling Oogheelkunde van het Erasmus MC, volgt samen met Icare Jeugdgezondheidszorg en GGD Amsterdam-Noord twee groepen van elk 6000 kinderen vanaf hun geboorte, waarbij de ene groep wel en de andere groep niet, of alleen bij een bijzondere aanleiding, onderzocht wordt. In haar recente artikel in Acta Ophthalmologica beschrijft Sloot dat het aantal kinderen dat na het oogonderzoek op 6-9 maanden naar de oogarts en orthoptist verwezen werd, in beide groepen bijna gelijk was, evenals het aantal kinderen met een lui oog. Bij de kinderen die een lui oog hadden was dit in alle gevallen veroorzaakt door scheelzien. Dit scheelzien was meestal door de ouders zelf opgemerkt.
Sloot trekt haar conclusies voorzichtig: 'Wij weten pas echt hoeveel kinderen uiteindelijk een lui oog hebben in beide groepen van 6000 kinderen als op 4 jaar het scherp zien met de plaatjeskaart gemeten wordt.' De onderzoekers benadrukken dat hun onderzoek niet het oogonderzoek kort na de geboorte of de meting van het scherp zien op 3 en 4 jaar betreft: Dat is zeker zinvol want daarmee is bijvoorbeeld het aantal kinderen in Nederland met een blijvend lui oog verminderd van 3 procent naar 0.8 procent.
© Nationale Zorggids