Door op een nieuwe manier patiënten met dikke- of endeldarmkanker te controleren na het verwijderen van de tumor, is sneller een terugkeer van de ziekte op te sporen. Hierdoor zijn patiënten bij terugkeer van de ziekte vaker te genezen dan volgens de huidige methode van controle. Dit blijkt uit een proefschrift van Charlotte Verberne van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG).
In Nederland krijgen jaarlijks meer dan 13.000 patiënten de diagnose kanker aan de dikke darm of endeldarm. Na de operatieve verwijdering van de tumor blijven patiënten onder controle bij de arts. Het belangrijkste doel hiervan is de vroegtijdige opsporing van terugkerende ziekte; zo’n 20-25% van alle patiënten wordt hiermee geconfronteerd. In haar onderzoek ging Verberne na wat de rol van de hoeveelheid CEA in het bloed is bij de controle van dikke- of endeldarmkanker. CEA is een tumormarker en deze waarde stijgt als de ziekte terugkeert.
Verberne ging in 11 Nederlandse ziekenhuizen na wat het effect was van een nieuw protocol van controle. Het nieuwe protocol bestond uit tweemaandelijkse CEA-metingen en een CT-scan van buik en longen bij een duidelijke CEA-stijging. In de huidige richtlijn wordt ook CEA gemeten, maar dan 3- of 6- maandelijks en is de CT-scan niet opgenomen. Uit de resultaten van haar onderzoek blijkt dat de terugkeer van de ziekte eerder is op te sporen dan volgens de huidige manier van controle.
Volgens Verberne waarderen patiënten de nieuwe vorm van follow-up. Uit haar onderzoek blijkt tevens dat het nieuwe protocol kosteneffectief is. De resultaten van Verberne laten zien dat het nieuwe protocol beter is in het opsporen van terugkerende ziekte dan de huidige Nederlandse richtlijn. Verberne promoveert op 3 februari op haar proefschrift aan de Rijksuniversiteit Groningen.
© Nationale Zorggids