Prikkelen, uitdagen of het probleem in twijfel trekken: klinisch psycholoog Jeffrey Wijnberg past de provocatieve methode al zo’n dertig jaar bij zijn cliënten toe. Ook toen hij zelf kampte met een zware depressie, had hij baat bij de aanpak. Maar, waarschuwt hij, de methode moet wel goed worden toegepast. “Het is een misverstand dat de provocatieve methode een soort trucje is.”
‘Wat is het probleem?’ Met deze vraag begint psycholoog en columnist Jeffrey Wijnberg zijn sessies altijd. Een cliënt reageert bijvoorbeeld dat hij depressief is. Veel psychologen en therapeuten zouden iets zeggen als: ‘Wat vervelend. Leg eens uit.’ Wijnberg niet. Die reageert in zo’n geval met: ‘Oké, en waarom is dat eigenlijk een probleem?’
Gelijk geven
De eerste keer dat Wijnberg de provocatieve methode zelf toepaste, weet hij nog precies. “Doodeng vond ik het. De cliënt was doorverwezen door de huisarts en zat er duidelijk met tegenzin. Hij bleef maar zeggen dat hij de vuile was niet zomaar buiten hangt, en mij echt niet zomaar zou vertrouwen. Ik raakte enigszins in paniek.”
Wijnberg vraagt of de cliënt een kopje kofje wil. Hij gaat naar zijn keukentje en bedenkt koortsachtig wat hij moet doen. Hij besluit de cliënt maar gewoon in alles gelijk te geven. ‘Waarom zou u me ook vertrouwen?’, vraagt hij. ‘Dat zou ik ook niet zo snel doen. Bovendien ken ik u ook niet, dus dat gevoel is geheel wederzijds.’
De psychotherapeut begint een verhaal over voetbal, waarop de cliënt in de war raakt. Hij zit hier toch om over zijn problemen te praten? “Toen wist ik dat het begon te werken”, lacht Wijnberg. “Voor ik het wist wilde hij wél over allerlei diepe gevoelens praten. Achteraf heb ik wel een vreugdedansje gedaan, ja.”
Advocaat van de duivel
Het idee achter de provocatieve methode: door de cliënt uit te dagen en te prikkelen leg je de verantwoordelijkheid bij hem of haar zelf. De cliënt moet zelf actie ondernemen. De provocatieve therapeut stimuleert hem of haar dat te doen, bijvoorbeeld door het probleem zo te bevragen dat er misschien wel niets van overblijft. En door de advocaat van de duivel te spelen.
“Het is een omgekeerde vorm van hulpverlening”, legt Wijnberg uit. “Je motiveert mensen niet, maar demotiveert ze juist. Daarvoor moet je omgekeerd denken. Dat klinkt raar, maar daarmee prikkel je de cliënt zelf tot inzichten te komen.” Je juicht slechte denkstijlen dus toe. Zodat de ander in opstand komt en ineens roept dat hij er wél mag zijn. Stel dat iemand tegen Wijnberg zegt dat ze assertiever wil worden. Dan zou hij zomaar kunnen lachen en zeggen: ‘Jij, assertief? Maar dat past toch helemaal niet bij je? Dat zie ik meteen.’
Geen afzeiktherapie
Provocatieve therapie bestaat uit drie basiselementen, volgens de psycholoog. Humor, uitdaging en goed contact. Een veelgehoord misverstand is dat het afzeiktherapie is. Dat je de cliënt belachelijk maakt. “Dat is allesbehalve het geval”, stelt Wijnberg, “maar je maakt de ideeën en denkpatronen wel belachelijk.”
Wijnberg is naast psycholoog ook al 25 jaar columnist bij De Telegraaf. Hij schreef 42 boeken over de psychologie. Veel daarvan gaan over de provocatieve methode. Samen met psycholoog en goede vriend Jaap Hollander is hij trainer en ontwikkelaar van de lesmethode Provocatief coachen bij het Instituut voor Eclectische Psychologie in Nijmegen. Ook schreef Wijnberg met Hollander boeken als De kunst van het kwetsen, Provocatief coachen en Hoe versier ik het.
Jaap Hollander was ook degene die Wijnberg voor het eerst in aanraking bracht met de provocatieve methode. Hollander had de Amerikaanse psychotherapeut Frank Farrelly, grondlegger van de therapievorm, uitgenodigd voor een workshop. Farrelly ontdekte de provocatieve aanpak min of meer per toeval in de jaren ‘60, tijdens een van de zoveelste sessies met cliënt Bill, die zichzelf waardeloos vond.
Farrelly merkte dat medeleven, begrip en warmte niet werkten in de gesprekken met Bill – en dat gold eigenlijk voor veel cliënten. In een opwelling begon hij te zeggen wat hij écht dacht. ‘Inderdaad, je bent hopeloos.’ Wonderbaarlijk genoeg kwam Bill ineens met allerlei redenen waarom dat niet het geval was. Zes sessies later werd hij ontslagen uit de kliniek.
Stand-upcomedy
Toen Wijnberg hier voor het eerst over hoorde, was hij sceptisch. “Tijdens die workshop heb ik een uur lang ruziegemaakt met Farrelly”, blikt hij terug. “Wat is dit nou weer voor onzin, dacht ik toen hij een demonstratie gaf. Het leek wel stand-upcomedy. Bijna cabaretesk.”
Maar Farrelly nodigde Wijnberg uit in de stoel van de cliënt plaats te nemen. In één klap was Wijnberg om. “Ik merkte dat ik zelf ook een verzetsreactie kreeg op wat hij zei. Dat is een natuurlijke reflex. Mensen komen vanzelf in verzet als ze zich uitgedaagd voelen.”
Wat ook meespeelde: de humor van Farrelly. “Ik ben er weleens jaloers op hoe hard Farrelly kon lachen met zijn cliënten.” Het effect daarvan? “Als je over je probleem praat en tegelijkertijd moet lachen, wordt het lichter. Je relativeert de ernst van je probleem. Maar je stelt jezelf er wel aan bloot, je stopt het niet weg.”
Veiligheid en vertrouwen
Wetenschappelijk bewijs voor de provocatieve methode is er (nog) niet, maar voor Wijnberg is dat ook niet nodig. “Het werkt altijd. Ik heb ook tien jaar in de psychiatrie gewerkt, op een afdeling voor mensen met zware depressies, en ook daar boekte ik goede resultaten. De veerkracht van mensen is altijd groter dan hun kwetsbaarheid.”
Wel is het belangrijk dat je de methode goed toepast, benadrukt de psycholoog. Dat betekent: zorgen voor een veilig basiscontact en vertrouwen uitstralen. En een context bieden die zorgzaam en serieus is, ook al ben je – als je het goed doet – veel aan het lachen. Wijnberg: “Je wilt iemand niet te kakken zetten. Provocatie zonder warmte voelt al snel als een gewone belediging. Het is belangrijk dat iemand zich op zijn gemak voelt.”
De provocatieve methode past in deze drukke tijd, gelooft hij. “Mensen willen niet continu over hun bol geaaid worden. Ze willen ook geen ellenlange vragenlijsten invullen, ze willen iets wat ze helpt, ze willen dóór.”
Roddelen
Zelf heeft hij in zijn leven ook vele vormen van therapie gehad, voor een aantal ernstige depressies. Midden jaren negentig werd hij daarvoor opgenomen. Zijn leermeester Frank Farrelly en Jaap Hollander kwamen op bezoek in het ziekenhuis.
“Toen hebben ze toch een staaltje provocatieve therapie op me toegepast”, vertelt Wijnberg lachend. “Terwijl ik helemaal kapot was, begon Frank te zeggen hoe goed ik het daar had. Hoe ik lekker aan het niksen was, terwijl ik mijn collega’s het echte werk liet doen. En zo bleven ze nog tien minuten over me roddelen. Ik wist niet wat ik meemaakte. ‘Wat doen júllie nou?’, vroeg ik. Maar het had wel effect. Wat ze zeiden, heeft me aangespoord zelf verantwoordelijkheid te nemen voor bepaalde zaken in mijn leven.”
Niet wroeten in verleden
Waar Wijnberg niet zo in gelooft, is wroeten in iemands verleden. “Teruggaan naar iemands verleden, naar iemands jeugd en opvoeding, is een oud model. Op zich is het inzicht dat iemands verleden later kan doorspelen niet zo onzinnig. Maar dat inzicht geeft vaak geen enkele verlichting van het probleem.” Wijnberg bespreekt het verleden dus alleen als het nog een probleem geeft in het heden.
Dat betekent niet dat de provocatieve methode oppervlakkig is. “Dat wordt nog weleens gedacht”, zegt Wijnberg. “Of dat provocatie een soort trucje is. Maar het vergt echt oefening om de juiste vragen te stellen. En humor te gebruiken. Je hebt tientallen technieken en gebruiksvormen van provocatieve therapie. Dat maakt het zo fascinerend.”
Door: Nationale Zorggids / Bente Schreurs