Tussen 1997 en 2017 is het percentage vijftienjarigen dat niet gezamenlijk met beide ouders op hetzelfde adres woont, gestegen van twintig naar dertig. Kinderen van ongehuwde ouders lopen een groter risico dat hun ouders uit elkaar gaan dan kinderen van gehuwde ouders. Dat meldt het CBS.
In 2017 woonde drie van de tien vijftienjarige kinderen niet gezamenlijk met beide ouders. In 1997 gold dat voor twee van de tien vijftienjarigen. In verreweg de meeste gevallen was een scheiding van de ouders de oorzaak. Bij minder dan 5 procent van de vijftienjarigen in niet-intacte gezinnen was een of beide ouders overleden.
In 2016 maakten meer dan 53.000 kinderen mee dat hun ouders uit elkaar gingen. Bij 33.000 kinderen betrof het een echtscheiding en bij 20.000 kinderen waren de ouders niet getrouwd. Hoewel het aantal kinderen dat jaarlijks betrokken is bij een echtscheiding al twee decennia tamelijk stabiel is, is het percentage van de kinderen dat niet gezamenlijk met beide ouders woont toegenomen.
Uit het onderzoek Nieuwe families in Nederland blijkt dat 70 procent van de kinderen van gescheiden ouders voornamelijk bij de moeder wonen. Ruim een kwart van de paren die in 2010 uit elkaar gingen, koos voor co-ouderschap. Hierbij wonen kinderen ongeveer evenveel tijd bij de vader en de moeder. In de meeste gevallen bleek deze co-ouderschapsregeling ook na twee jaar nog in de praktijk te worden gebracht.
Van de kinderen die aan het begin van 2017 nog met beide, gehuwde ouders woonden, waren bij 1,5 procent aan het eind van het jaar de ouders uit elkaar. Bij kinderen met ongehuwde ouders was dit 3,6 procent. De kans dat kinderen van ongehuwde ouders meemaken dat hun ouders uit elkaar gaan neemt in de eerste jaren na de geboorte toe en blijft tijdens de periode van de basisschool min of meer stabiel. Bij gehuwde ouders stijgt de kans op een echtscheiding tot het zesde levensjaar van het kind, daarna daalt het.
Door: Redactie Nationale Zorggids