De tarieven die Nederlandse huisartsen in rekening mogen brengen voor de zorg die ze leveren, moeten opnieuw worden vastgesteld. De rechter heeft dat bepaald in een zaak die was aangespannen door huisartsen die bezwaar hadden gemaakt tegen de tarieven die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft vastgesteld voor dit jaar en 2024.
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb), de hoogste rechter in dit soort zaken, heeft de NZa opgedragen de tarieven opnieuw vast te stellen. Daarbij mag de autoriteit zich niet meer baseren op kostenonderzoek uit 2015. Om de tarieven te bepalen, had de NZa gekeken naar de kosten die de beroepsgroep in dat jaar maakte en die voor inflatie gecorrigeerd.
Actiegroep De Bevlogen Huisartsen had tijdens de zaak aangevoerd dat het onderzoek van acht jaar geleden niet meer klopt. Zo zouden de kosten voor personeel en huisvesting fors zijn gestegen en kreeg de huisarts ook een zwaarder takenpakket. Er is bijvoorbeeld zorg voor patiënten met (langdurige) coronaklachten bijgekomen en ook in de psychische zorg heeft de huisarts nu een belangrijkere rol, voerden de eisers aan. Een ander argument dat de artsen noemden, is de afspraak uit 2018 dat huisartsen langer de tijd nemen voor consulten met hun patiënten.
Op de voet
De NZa wees er juist op dat de omzet en winst van huisartsenpraktijken zijn gestegen. Er zou dus geen sprake zijn van een financieel probleem. Wel erkent ook de zorgautoriteit dat de sector de afgelopen jaren is veranderd.
Het CBb oordeelt dat "op dit moment niet objectief kan worden vastgesteld of de tarieven 2023 en 2024 kostendekkend zijn". Dat betekent niet direct dat die tarieven omhoog moeten, maar dus wel dat de NZa er opnieuw naar moet kijken. Dat die niet op de juiste manier tot stand zijn gekomen, zijn de rechters met de eisers eens.
Veel huisartsen volgden de rechtsgang op de voet. Bij de zaak waren 129 individuele artsen betrokken. Ook de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en de Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen (VPH) waren partij.
Door: ANP