In elke sector komt onnodig jargon voor, maar in de zorg en het onderwijs is het wel héél erg, zegt schrijfster en NRC-columniste Japke-d. Bouma. Zij strijdt al jaren tegen het gebruik van holle frasen en termen op het werk. In haar nieuwe boek ‘Hoe vind je zélf dat het gaat?’, zet ze samen met ‘professionals’ uit onder andere het onderwijs en de zorg een aantal ‘jeukwoorden’ op een rij. “Die worden vaak gebruikt voor het opwaarderen van dingen die geen verbeteringen blijken te zijn.”
Jargon in de zorg
In de zorg wordt vaak onbegrijpelijke taal gebruikt. “Er wordt gelogen en problemen worden met taal verbloemd”, zegt Bouma. Voorbeelden genoeg; de participatiesamenleving of ‘eigen regie’. “Dat betekent natuurlijk; zoek het zelf maar lekker uit.” Of de term ‘handen aan het bed’. “Dat anonimiseert de vakmensen in de zorg. Alsof het alleen om hun hánden zou gaan en niet om de persoon zelf.” Nog eentje: het keukentafelgesprek. “Dat klinkt wel gezellig, maar het is een gesprek waarin wordt vastgelegd wat je wel of niet vergoed krijgt. Noem het liever een ‘slechtnieuwsgesprek’.”
Net als in het onderwijs, is een soort tussenlaag in de zorg verantwoordelijk voor de introductie van dit soort termen. “Dat zegt oncologisch chirurg Schelto Kruijff die ik daarover gesproken heb voor mijn boek.” De managers in pakken, noemt hij ze. “Zij zijn verantwoordelijk voor de geldstromen, voor de registratie van uren, kwaliteitscontrole et cetera, en dus heel nuttig, maar ze hebben wel weer een extra laag over de zorg gelegd en nemen hun eigen jargon mee.” Ze zorgen daarmee voor ontmenselijking en meer afstand tot de patiënt, hoorde Bouma van Kruijff. “Of zoals dat nu officieel heet: ‘de cliënt’.” Artsen gebruiken overigens ook vaak jargon in gezamenlijk overleg. “Maar zij zijn een stuk beter geworden in het vertalen daarvan naar begrijpelijke taal voor de patiënt”, zegt Bouma.
‘Het is dikdoenerij’
Volgens Bouma is er nooit een goed argument om jargon en ingewikkelde termen te gebruiken op het werk. “Het is dikdoenerij. De burger is er klaar mee. En snapt het ook vaak niet meer. Praat gewoon in helder Nederlands en hou de vaagtaal voor de literatuur.” Oncologisch chirurg Kruijff diende in 2017 als een soort hoax een artikel in voor vakblad Medisch Contact met de titel: De cocreatie van intersectorale kwaliteitskaders. Het was een stuk vol met ‘jeukwoorden’, bedoeld als een satirische aanklacht juist tegen het gebruik van jargon in de zorg. Maar de onbegrijpelijke term ‘intersectorale kwaliteitskaders’ wordt wel degelijk serieus gebruikt. “Iemand die dat leest kan denken; goh, diegene doet belangrijk werk”, zegt Bouma. “Ik denk juist: goh, diegene heeft blijkbaar geen idee omdat zij of hij het niet duidelijker kan uitleggen.”
Want de zorg moet begrijpelijk zijn voor de patiënt. “Als het te ingewikkeld wordt, haken zij af.” En daarin zit ook het gevaar voor het gebruik van jargon. “Mensen kunnen zich in slaap laten sussen door allerlei onduidelijke termen en dat kan nadelig voor ze uitpakken.”
Jeukwoorden in het onderwijs
Ook het onderwijs kent heel wat jeukwoorden, volgens Bouma. Een voorbeeld: Een leerkracht heet op sommige scholen geen ‘leraar’ of ‘docent’ maar een ‘coach’. “Een leraar is géén coach. Het is een vakvrouw of -man die kennis zo goed mogelijk moet overbrengen”, zegt Bouma. “Een coach vind je op de sportclub of het is iemand waar een volwassene een goed gesprek mee kan voeren over zijn of haar werk. Een kind heeft geen coach, of althans, niet op school.”
‘21st-century-skills? Tss’
Nog een populaire term die op veel middelbare scholen wordt gebruikt: ‘21st-century-skills’. “Tss”, zegt Bouma. “Waarom zou een kind nu andere vaardigheden nodig hebben dan toen ik 40 jaar geleden op school zat? De basis die kinderen moeten leren is hetzelfde.” Het is belangrijk dat kinderen bepaalde kennis paraat hebben. “Zoals de tafels. Dat is de basis van waaruit ze later talloze berekeningen kunnen uitvoeren.” Of ‘t Kofschip, zinnen ontleden en de jaartallen van de oorlogen.
“Nu zien we dat kinderen soms gaan ‘mindmappen’ of ‘eigenaar worden gemaakt van hun eigen leerproces’. Flauwekul. De docént is de eigenaar. Die bepaalt wat je moet weten en op welke manier. Kinderen hebben daar geen flauw benul van.” Het gaat Bouma niet eens om die vage, meestal Engelse termen die gebruikt worden op scholen. Het daadwerkelijke probleem zit dieper. “Het is hartstikke leuk als kinderen eens gaan mindmappen of scrummen, maar het gevaar bestaat dat scholen zich zullen verliezen in dit soort bullshit-termen. Dat het in de plaats komt van het aanleren van de basis van rekenen en taal.”
Maar hoe komt het toch dat scholen het steeds vaker hebben over ‘vraaggestuurd onderwijs’, over ‘op- of afstromen’, ‘activerende didactiek’ of ‘stakeholders’? “Volgens Leraar van het Jaar Conrad Berghoef die ik hierover interviewde in mijn boek, komt het door de onderwijskundigen”, zegt Bouma. “Mensen die gestudeerd hebben voor het onderwijs, maar die volgens Berghoef gek zouden worden als je ze voor een klas met dertig pubers laat staan.” En dan zijn er nog veel ‘bureautjes’ die geld verdienen aan het onderwijs, ‘met interim-projectjes’ en ‘nieuwe bevliegingen waarvoor Engelse termen nodig zijn’, zegt Bouma.
De Luizenmoeder
Onderwijsadviseurs en -bestuurders met dure auto’s en deftige termen komen ook voor in de komische televisieserie De Luizenmoeder en imponeren schooldirecteur Anton. “De Luizenmoeder is een metafoor”, zegt Bouma. “Voor het feit dat schoolleiders gevoelig zijn voor dit soort statusverhogende termen en projecten.” Alleen, wie bewijst dat ze ook werken? “Kijk maar naar het niveau van het onderwijs. Uit allerlei onderzoeken blijkt dat al die vernieuwingen geen verbetering op hebben geleverd. Het gaat juist steeds slechter. Op alle vlakken.”
Met onderwijsontwikkelaar Erik Meester sprak Bouma onlangs over de leerpleinen die in opkomst zijn op scholen. Grote ruimtes waar leerlingen, soms al op de basisschool, in groepjes zelf hun taken maken. “Ook alweer zo’n bevlieging waarbij geen bewijs bestaat dat het werkt”, zegt Bouma. “Voor volwassenen is het al lastig om op die manier te werken, laat staan voor jonge kinderen.” Volgens Bouma zijn de leerpleinen ontstaan als een soort noodgedwongen oplossing voor het lerarentekort. “Zég dat dan gewoon. Nu klinkt daar allemaal bullshit omheen dat leerpleinen goed zouden zijn omdat leerlingen zelf de regie nemen blablabla, maar nogmaals: dat is niet bewezen! Tot die tijd noem ik het een wreed experiment met kinderen.” Net als eerder de Tweede Fase en het Studiehuis. “Die zijn inmiddels weer afgeschaft. Zonde van de tijd en moeite.”
Bouma noemt de meeste vernieuwingen in het onderwijs ‘vernielingen’. Ze krijgt weleens het verwijt dat ze ouderwets zou zijn. “Maar ik ben niet tegen vernieuwingen, ik ben tegen ongefundéérde vernieuwingen. Aanpassingen waar geen wetenschappelijk bewijs voor is. Het zoveelste experiment in het onderwijs.”
Door: Nationale Zorggids / Marjolein Kooyman