De lijst van de Europese Commissie is opgesteld op basis van de definities van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De WHO houdt hier twee categorieën voor aan. De eerste categorie zijn stoffen waarbij wetenschappelijk is bewezen dat ze een effect hebben op het menselijk lichaam. In de tweede categorie gaat het om veronderstelde effecten bij mensen, maar deze zijn slechts aangetoond bij dieren. Waar het Europees Parlement pleit voor het einde van het gebruik van hormoonverstorende stoffen, is het bedrijfsleven tegen het verbod. Voor het bedrijfsleven heeft het namelijk grote economische gevolgen. 

Bas Eickhout, Groen-Links afgezant in het Europees Parlement, is bang dat alleen stoffen in de eerste categorie verboden worden. Dit houdt echter in dat stoffen waarbij het effect nog niet wetenschappelijk is bewezen gewoon gebruikt mogen blijven worden. “De gevolgen van hormoonverstorende stoffen, zoals kanker, vruchtbaarheidsproblemen en obesitas, treden vaak tientallen jaren later op. Daarnaast kun je niet zomaar allerlei testen op mensen loslaten. Dit is een zwarte dag voor de volksgezondheid”, zegt Eickhout tegen Trouw.

Het RIVM deed eerder onderzoek naar naar een hormoonverstorende stof, namelijk BPA. Hieruit blijkt dat voedselverpakkingen met BPA een schadelijke werking kunnen hebben op ongeboren baby's, jonge kinderen en bepaalde beroepsgroepen. Naar aanleiding hiervan wilde het RIVM in maart al dat de Europese Unie de normen voor het gebruik van BPA zou verlagen. 

© Nationale Zorggids