Uit nieuw Amerikaans onderzoek blijkt dat kinderen van moeders die tijdens de bevalling oxytocine of een ruggenprik hadden gekregen, een iets verhoogde kans op autisme hebben. Hoewel de wetenschappers benadrukken dat bij autisme altijd gaat om een combinatie van factoren, vinden ze het belangrijk dat de gevolgen van pijnbestrijding of weeënopwekkers worden onderzocht. Dit meldt EOS Wetenschap.
Voor het onderzoek werden de patiëntendossiers van 205.000 kinderen geboren tussen 2008 en 2017 bekeken en tot en met 2021 gevolgd. Allemaal kwamen ze vaginaal ter wereld. Ongeveer 70 procent van de moeders kreeg tijdens de bevalling een ruggenprik, zo’n 60 procent oxytocine en 50 procent kreeg een weeënopwekker én pijnbestrijder. 1,9 procent van de kinderen van moeders die geen oxytocine of ruggenprik kregen, hadden ASS (autismespectrumstoornis). Hetzelfde aantal kinderen van moeders die alleen oxytocine kregen had autisme. Vooral na een ruggenprik blijkt de kans op ASS groter. Daar ontwikkelde 2,4 procent van de kinderen autisme. De kans hierop was 2,8 procent als de moeders ook nog eens oxytocine toegediend hadden gekregen.
Verhoogde kans
De wetenschappers vinden dat hiermee is aangetoond dat er een verband is tussen de kans op autisme en de ruggenprik, vooral in combinatie met oxytocine. Wel is er meer onderzoek nodig om de bevindingen te herhalen en het verband verder uit te werken. Kinderpsychiater Hilgo Bruining van het Amsterdam UMC neemt de bevindingen mee. “Alle omstandigheden die bij het natuurlijke verloop van een bevalling komen kijken, hebben mogelijk een functie. Als je ingrijpt, is het dus belangrijk om de effecten daarvan te onderzoeken.” Wel benadruk hij de relatieve kans op autisme na een ruggenprik. “Het kan enkel de kans verhogen.”
Door: Nationale Zorggids / Johanne Levinsky