Drie van de vier kinderen die bestraald worden in een behandeling tegen kanker, krijgen vaak op latere leeftijd nog last van bijwerkingen. Om goed in te kunnen schatten hoe groot het risico op bijwerkingen is, moet veel preciezer gekeken worden naar de dosis bestraling die het kind krijgt. Dat stelt promovenda Irma Van Dijk van het Academisch Medisch Centrum, zo meldt de Volkskrant.
Kinderen die bestraald worden aan de hersenen, hebben later een groter risico op herseninfarcten of -bloedingen. Kinderen die bestraald worden in de borststreek, kunnen last krijgen van hart- of longproblemen. Bestraling op de buik kan leiden tot vruchtbaarheidsproblemen (bij meisjes) of darmklachten.
Volgens Van Dijk wordt de dosis straling vaak bepaald op basis van resultaten uit het verleden. Om zo goed mogelijk in te schatten wat enerzijds goed werkt en anderzijds zo min mogelijk schade aanricht aan organen, zou het een goede gewoonte zijn om in detail te registreren hoeveel en op welke manier er bestraald is en wat de bijwerkingen waren.
'Er is een verschil tussen 20 bestralingssessies met 1,5 Gray (bestralingsmaat, red.) en 10 sessies met 3 Gray. Uiteindelijk krijgt een kind dezelfde totaalhoeveelheid binnen, maar omdat de afzonderlijke doses afwijken, is de kans op bijwerkingen verschillend', legt Van Dijk uit. 'Als die doses en bijwerkingen goed geregistreerd worden, kunnen artsen daar in de toekomst ook rekening mee houden bij hun beslissing over het toedienen van radiotherapie.' De registratie in onderzoeksverband is nu nog veel globaler: hoeveel bestraling heeft iemand in totaal gekregen. 'Dat kan een stuk preciezer', vindt Van Dijk.
Van Dijk promoveert op 11 juni 2014 in het AMC in Amsterdam.
© Nationale Zorggids