Normal_gray1153
Zodra meerdere mannelijke familieleden de diagnose prostaatkanker krijgen, wordt uitgegaan van een erfelijke vorm. In dat geval wordt de rest van de familie ook onderzocht op de aanwezigheid van prostaatkanker. Volgens onderzoekers van het Radboudumc is dit beleid achterhaald. Op basis van genetisch en klinisch onderzoek vonden zij weinig verschil tussen patiënten met de diagnoses erfelijke en niet-erfelijke prostaatkanker. De resultaten van het genetisch onderzoek verschenen op 5 januari online in het wetenschappelijke tijdschrift The Prostate.
 
Van 100 varianten in het menselijk DNA is bekend dat zij het risico van prostaatkanker een beetje verhogen. Deze zogenaamd single nucleotide polymorphisms (SNP) zijn veranderingen van één letter in de DNA-volgorde. Hoe deze genetische varianten dat risico op prostaatkanker precies verhogen, is nog niet bekend. Arts-onderzoeker Ruben Cremers en kankerepidemioloog Bart Kiemeney ontdekten dat de varianten even vaak voorkomen bij patiënten met de erfelijke en de niet-erfelijke diagnose prostaatkanker. Deze overeenkomst wijst erop dat het bij beide diagnoses vaak om dezelfde prostaatkanker gaat. Hun conclusie is dan ook dat de diagnose erfelijke prostaatkanker in de meeste gevallen niet klopt. 
 
Er is voor erfelijke prostaatkanker nog geen genetische test, zoals dat wel het geval is bij erfelijke borst- of darmkanker. Daarom wordt de diagnose ‘erfelijke prostaatkanker’ gesteld als er meerdere gevallen van prostaatkanker in de familie voorkomen, zeker als dat op jonge leeftijd gebeurt. Een vooralsnog niet ontdekte erfelijke afwijking zou de oorzaak moeten zijn. 
 
© Nationale Zorggids