Tot het einde van de 19e eeuw haalde 20 procent van de baby’s hun eerste verjaardag niet. Hun verzorging gebeurde op basis van traditie, bakerpraatjes en bijgeloof. Om kindersterfte tegen te gaan, moest hier een einde aan komen. Zo begon dokter Plantenga in 1901 in Den Haag het eerste consultatiebureau voor zuigelingen.

In de praktijk was het bureau bedoeld voor moeders die geen borstvoeding konden geven (dat noemde men toen on- en minvermogenden). Zij kwamen dagelijks om hun kind te laten wegen en de dosis melk voor de volgende 24 uur op te halen. De vuile luiers dienden als bewijs dat de baby de voorgeschreven hoeveelheid had gedronken. Plantenga betrok de babymelk van speciaal geselecteerde koeien.

Groot positief effect

De verbetering van de hygiëne en sociale omstandigheden, de ontwikkeling van de gezondheidszorg en het toezicht van de consultatiebureaus hadden een groot positief effect. Tussen 1875 en 1949 daalde het sterftecijfer onder baby’s van 20 procent naar 3 procent en het sterftecijfer van 1- tot 5-jarigen van 14 procent naar 0,8 procent.

120 jaar later maken voedingsadviezen en het volgen van de groei nog steeds deel uit van de jeugdgezondheidszorg, die zich inmiddels richt op de ontwikkeling van alle jeugd tussen de 0 en 19 jaar. Ook is er steeds meer aandacht voor het vroegtijdig signaleren van mogelijke ziekten en bedreigingen in de ontwikkeling. “Het aanbod is breder geworden. Online veiligheid, zoals in deze tijd van social media, en middelenmisbruik of verslavingen zijn onderwerpen die op onze centra voor jeugd en gezin worden besproken. De jeugdgezondheidszorg is er vooral ook om ouders advies te geven over het opgroeien en opvoeden van hun kinderen”, aldus wethouder Kavita Parbhudayal van Zorg, Jeugd en Volksgezondheid in Den Haag.

Door: Nationale Zorggids