(Novum) - De inkomensongelijkheid in Nederland neemt toe, maar wordt in toenemende mate gecompenseerd door herverdeling via sociale zekerheid en belastingen. Dat laatste geldt echter vooral voor gepensioneerden, niet voor de beroepsbevolking. Dat schrijft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in een woensdag gepubliceerde verkenning over economische ongelijkheid.
Het Nederlandse stelsel van belastingen, uitkeringen en toeslagen bracht in 2012 de ongelijkheid tussen netto-inkomens met 49 procent terug ten opzichte van de bruto-inkomens. Dat wil zeggen dat ongeveer de helft van het verdiende bruto-inkomen door de overheid werd herverdeeld. Dat is meer dan in 2001, toen dat nog 45 procent bedroeg. Vooral het pensioenstelsel droeg aan de sterkere inkomensverdeling bij, simpelweg doordat er relatief meer mensen met pensioen waren en minder mensen werkten.
Herverdeling onder ouderen was geen beleidsdoelstelling, benadrukken de onderzoekers, maar een simpel gevolg van de inrichting van de verzorgingsstaat. Waar de AOW in tien jaar in toenemende mate bijdroeg aan herverdeling, was bij werknemersverzekeringen als de WW en de WAO juist sprake van een afname. "De toename van de herverdeling van de verzorgingsstaat komt niet ten bate aan mensen in de werkzame leeftijd", valt daarom te lezen in het onderzoek.
Of Nederland in internationaal perspectief nu een grote of kleine inkomensongelijkheid kent, hangt van de meetmethode af. Volgens OESO-statistieken komt Nederland ergens in de middenmoot van welvarende landen terecht. Daarbij scoort Nederland beter dan de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, maar minder goed dan bijvoorbeeld Denemarken en België. In statistieken van LIS, een toonaangevend datacentrum in Luxemburg, komt Nederland echter beter uit de verf.
Het verschil is te verklaren doordat de OESO-methode zich vooral richt op middeninkomens en minder op de rijksten en armsten in de samenleving. Als naar die groepen wordt gekeken, is duidelijk dat de inkomenskloof tussen de armste en rijkste sinds 1985 met tien procent is toegenomen, meldt de WRR.
In 2012 vond 61 procent dat de inkomensverschillen in Nederland te groot waren. Het overgrote deel, 57 procent, was er dan ook voor de inkomens te nivelleren. Over het algemeen vonden Nederlanders in dat jaar dat een directeur van een grote onderneming tot 5,4 keer zo veel mocht verdienen dan een geschoolde arbeider. In werkelijkheid verdiende een directeur zeventien keer zo veel.
Niet alleen inkomen is een factor in economische ongelijkheid, ook vermogen speelt een rol. Vermogen is in Nederland een stuk minder goed verdeeld dan inkomen. De rijkste tien procent heeft 61 procent van het vermogen in Nederland in handen, de rijkste twee procent een derde. De onderste zestig procent verdeelt onder elkaar een procent van het totale vermogen in Nederland. Daarmee is de vermogensongelijkheid in internationaal perspectief 'aan de hoge kant'.
"Dat zijn nog voorzichtige schattingen", aldus de onderzoekers in het rapport. Hulporganisatie Oxfam Novib publiceerde eerder deze week een rapport waarin werd gesteld dat de rijkste één procent van de Nederlanders een kwart van het vermogen bezit. De rijkste vijf families van Nederland zouden daarbij evenveel vermogen hebben als de armste 3,2 miljoen Nederlanders samen.
De vermogensongelijkheid nam volgens de WRR-onderzoekers toe doordat vermogens van de tien procent met het meeste vermogen tussen 1993 en 2010 gemiddeld met veertien procent groeiden, terwijl de onderste tien procent steeds meer schulden kreeg. Daartussenin zit een grote middenklasse, die relatief weinig vermogen heeft.
Hoewel economen er nog niet uit zijn of economische ongelijkheid de groei afremt, zijn er wel sociale en politieke gevolgen aan te merken. "Economische afstand leidt tot sociale afstand", stellen de onderzoekers. Daarbij neemt het vertrouwen in rechtstaat en parlement af als de verschillen toenemen. Dat geldt voor zowel de economische boven- als onderlaag van de samenleving.