Baby’s met rhesusziekte krijgen te maken met bloedarmoede en hebben daarom bloedtransfusies nodig. Zonder komen zij vaak te overlijden, of houden ze er chronische handicaps op na. Kindjes met rhesusziekte hebben een moeder met bloed dat rhesus-negatief is en zij hebben zelf rhesus-positief bloed. De moeder maakt hierdoor antistoffen tegen de rode bloedcellen van de baby aan waardoor deze worden afgebroken en bloedarmoede ontstaat. Soms vindt de eerste bloedtransfusie al plaats als de baby nog in de baarmoeder zit. Dit gebeurt zo’n 20 tot 30 keer per jaar.

EPO-injectie

Baby’s met rhesusziekte moeten tot wel drie maanden na de geboorte behandeld worden met bloedtransfusies. Gemiddeld moet een baby hiervoor twee keer worden opgenomen, maar soms moet een kindje ook wel zes transfusies ondergaan. Daarom gingen onderzoekers van het LUMC op zoek naar een manier op het aantal opnames te verminderen en vonden dat in EPO (darbepoëtine alfa). Dit bestaande medicijn stimuleert de bloedaanmaak en kan gemiddeld de helft van het aantal bloedtransfusies voorkomen. De injectie hoeft niet in het ziekenhuis te worden gegeven, maar gewoon door een huisarts of wijkverpleegkundige thuis. Het is dan noodzakelijk om vanaf een week na de geboorte iedere week die prik te geven, met maximaal zo’n vijf tot zes prikken. Ouders en baby’s hoeven hierdoor minder vaak voor bloedcontroles naar het ziekenhuis. Ook is het medicijn kostenbesparend: EPO is goedkoper dan het opnemen van een kind voor bloedtransfusies.

Effectiviteit aantonen

Pas als zorgverzekeraars EPO goedkeuren voor behandeling bij rhesusziekte kan het medicijn een vast onderdeel van de behandeling worden. Hoogleraar Enrico Lopriore heeft daar volste vertrouwen in: “We kunnen aantonen dat het medicijn helpt en de behandeling goedkoper maakt.”

Door: Nationale Zorggids / Johanne Levinsky