Van zogeheten groepsimmuniteit tegen het coronavirus is in Nederland nog lang geen sprake. Uit een eerste onderzoek onder bloeddonoren blijkt dat zo'n 3 procent van de onderzochte bloedmonsters antilichamen tegen het virus bevat. "Daarmee ben je er nog lang niet", bevestigt een woordvoerder van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
"Maar het is ook niet niks." Alle beetjes helpen, maar om echt groepsimmuniteit op te bouwen, moet een veel groter deel van de bevolking besmet zijn geweest. Naarmate meer mensen immuun zijn geworden voor een ziekte, wordt het risico op verspreiding kleiner. Premier Mark Rutte haalde de term groepsimmuniteit aan in zijn toespraak tot de bevolking van vorige maand. Hij omschreef het als een "beschermende muur" die nieuwe besmettingen voorkomt.
Antilichamen
Wie een virus heeft gehad, maakt daarna antilichamen aan in het bloed die het virus onschadelijk maken wanneer het nog eens binnendringt in het lichaam. Bij het coronavirus is het nog maar de vraag wanneer iemand echt immuun is. Het RIVM vermoedt dat mensen die slechts milde ziekteverschijnselen hebben gehad door het coronavirus daarna ook minder antilichamen aanmaken - en dus mogelijk nog een keer besmet kunnen raken.
Niet te zeggen hoeveel besmettingen zorgen voor groepsimmuniteit
Het precieze percentage van de bevolking dat besmet moet zijn geweest om groepsimmuniteit te bereiken, is voor dit virus nog niet heel hard te zeggen. Bloedbank Sanquin, die het onderzoek samen met het RIVM uitvoert: "Experts stellen dat wanneer 60 procent van de Nederlandse bevolking immuun is voor corona, het virus geen kans meer heeft zich te verspreiden."